‘Meneer Wierda, wat kan ik u te drinken aanbieden?’ Ik zit in het vliegtuig naar Kigali, Rwanda, en kijk verrast op van deze vraag van de steward. Ik voel me persoonlijk aangesproken en ik ervaar zijn vraag als erg hoffelijk. Nooit eerder ben ik zo persoonlijk aangesproken in een vliegtuig.
Ik vraag hoe hij mij kent. Hij grapt dat mijn naam op mijn voorhoofd geschreven staat. Maar even later verklapt hij zijn geheim: hij heeft er een gewoonte van gemaakt de namen van de passagiers op een briefje te schrijven, zodat hij ze persoonlijk kan aanspreken. ‘Dat vind ik leuk,’ zegt hij, ‘het maakt mijn werk persoonlijker.’
We praten even over mijn reisdoel. Ik ga hulpverleningsprojecten in Rwanda bezoeken. Of ik eerder in Afrika ben geweest? Nee. Hij wenst me een inspirerende reis. ‘En als ik u ergens mee van dienst kan zijn, meneer Wierda, laat het mij weten.’
Ik bedenk dat hoffelijkheid vaak zichtbaar wordt in kleine dingen. Hoe eenvoudig kan het zijn om in de lucht even zo’n lijstje met namen te maken?
Maar het begint met een keuze. In dit geval met het voornemen van deze steward om het contact met de passagiers zo persoonlijk mogelijk te maken.