Onwaarschijnlijk veel mensen lopen langs de weg. Mannen, vrouwen, jongeren, kinderen: iedereen lijkt onderweg te zijn. Veel fietsen zie ik ook, ondanks de hoogteverschillen. Ze zijn beladen met oogst: balen mais, zakken aardappelen, vrachten slim bijeengehouden kool of wortel. ‘Jesus’ rijdt op een busje voorbij, een truck verkondigt ‘God is Lord’ en een supermarkt heet ‘Gift of God’. Ik ben in Rwanda, in opdracht van ontwikkelingsorganisatie Red een Kind. Voor het eerst in Afrika! Ik kijk mijn ogen uit.
Plotseling rijden we van de weg af en gaan we het land in. Het laatste wat ik had ingeschat, was dat dit een voor een auto begaanbare weg is, ook al is het een pick-up. We gaan door kuilen en over grote hobbels. Ik houd me met twee handen vast. We glijden; het is regentijd. Plotseling zie ik weer allemaal mensen. Hier is een dorp! Een vrouw verwelkomt ons en neemt ons mee naar een akker. Daar werken pakweg 15 vrouwen, blootsvoets. Trots tonen ze mij hun bonenveld-nieuwe-stijl: in rijen gezaaid, in plaats van kriskras dicht op elkaar. Eerst geloofde niemand het, maar deze nieuwe aanpak zorgt daadwerkelijk voor een grotere oogst. Zelfs de mannen geloven het inmiddels. Als ik later in de week andere veldjes bezoek, zie ik dat sommigen van hen zelfs mee zijn gaan werken. Ik wijs op een huisje naast het veld en vraag ernaar. Het is de toekomstige woning van een van de vrouwen; ze gaat er samen met haar drie kinderen wonen, omdat haar man hen heeft weggestuurd. Ik mag even binnen kijken en voel mij betrapt wanneer ik bedenk dat de schuurtjes van de boerderij waar ikzelf vroeger opgroeide er comfortabeler uitzagen dan dit huisje.
Meer dan de helft van de tien miljoen Rwandezen leeft in armoede. De projecten die ik met partnerorganisatie African Evangelistic Enterprise bezoek, zijn gericht op de allerarmsten. Uit onderzoek is bekend in welke delen van het land zij wonen. Daar gaat men naar de dorpen die het meest kwetsbaar zijn. Hoe arm men dan is? ‘Deze mensen hebben onvoldoende land om hun gezin van te voeden en geen geld om voedsel te kopen. Zij kunnen misschien eenmaal per dag of eenmaal per twee dagen eten.’ Nadat de lokale overheid daar toestemming voor heeft gegeven en dat in het dorp heeft bekendgemaakt, maakt men persoonlijk kennis met alle dorpelingen. Bedoeling is in zo’n dorp een ‘zelfhulpgroep’ te starten. Het idee van dergelijke groepen bestaat nog maar een jaar of tien, maar het wordt inmiddels toegepast onder vele duizenden mensen in Rwanda en ook in andere landen. Beleid is: geen geld en zelfs geen voedsel naar zo’n dorp brengen. Dat moest ik even verwerken. Ga je naar zo’n zeer achterbleven dorp, ontmoet je daar kinderen en volwassenen in grote nood, en je neemt niks te eten mee. Wat brengt men dan? Antwoord: verbinding en kennis. Na de kennismaking en nadat de dorpelingen akkoord zijn gegaan, worden de twintig meest kwetsbaren van hen in een groep samengebracht. Zij ontvangen training en begeleiding.
En dan? Dan leren zij bijvoorbeeld slimmer bonen te zaaien, of aardappelen te planten. Elke deelnemer stelt doelen op voor wat zij of hij uit de verkoop van de opbrengst apart wil zetten; dit komt op een spaarbankboekje. Er worden keuzen gemaakt over de investering die daarvoor gedaan zal worden. Ik ontmoet een jonge meid, 17 jaar is ze. Ze vertelt dat haar ouders aan zo’n zelfhulpgroep deelnemen en dat zij daardoor naar school is geweest. (Iedere groepsdeelnemer is verplicht zijn kinderen naar school te sturen.) Nu is ze naaister en ze vertelt trots dat ze inmiddels 100.000 Rwandese franken op haar spaarbankboekje heeft staan, ongeveer 110 Euro. Ze wil een koe kopen, want er is ook al een jongen uit het dorp die naar haar heeft geïnformeerd. Ze droomt ervan haar kinderen te kunnen voeden met vette koemelk. De koe zorgt bovendien voor bemesting van het land en wie weet kan ze eens een kalfje verkopen! Ze straalt. Andere jongeren die ik ontmoet, leren voor timmerman of lasser of kapper. Zonder de zelfhulpgroep in hun dorp waren zij kansloos geweest. Velen van hen dragen de verantwoordelijkheid voor hun broertjes en zusjes doordat hun ouders jong zijn overleden. Nu hebben ze weer hoop.
Ik zie dat deze groepen sociale verandering teweeg brengen. Ze bieden niet alleen hulp aan de allerarmsten, ze strijden tegen de wortels van de armoede. Ze zorgen zelfs voor verzoening. De wezen van de genocide komen namelijk samen met de daders en hun kinderen. Dat was eerst wel wennen, maar het loopt goed. Er ontstaan vriendschappen. Mensen kijken naar elkaar om. Ik word stil als ik dit hoor, zie en beleef. Deze werkelijkheid van hoop en verzoening is zeer goed nieuws. Dit is Pasen in de praktijk.
Ben je daarover bezorgd, of zelfs gefrustreerd? Komt jullie missie mogelijk in gevaar, terwijl je juist méér van die missie wilt bereiken? Of heb je tijdelijk iemand nodig om stagnatie te voorkomen? Om daarentegen vaart te maken?
Ik help maatschappelijke organisaties van stagnatie naar bloei. Medewerkers, betrokkenen en deelnemers komen erin mee. Samen verkennen we de weg; we stellen bij en zetten door. Gestaag zien we resultaat. Enthousiaste supporters en samenwerkingspartners. Respect in de sector, nieuwe financieringen. Deelnemers en cliënten met wie het beter gaat. Meer impact. Van stagnatie naar bloei.